In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen [eiser] en Vivat Schadeverzekeringen N.V. De zaak betreft de vraag of er een verzekeringsplicht rust op de opdrachtgever voor verkeersongevallen die plaatsvinden tijdens de uitvoering van werkzaamheden door een zelfstandig opdrachtnemer (zzp-er). De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Het incidentele beroep van Vivat, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het principale beroep tot vernietiging van het arrest zou leiden, behoeft geen behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep van [eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vivat zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien [eiser] deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldoet.