Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beslissing
21 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen en werd nu opnieuw aangeklaagd voor verduistering, gepleegd tussen 13 mei 2015 en 24 september 2015. Het hof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarbij het hof in de strafmotivering had overwogen dat de eerdere veroordeling de verdachte er kennelijk niet van had weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd was, omdat de eerdere veroordeling nog niet onherroepelijk was ten tijde van de feiten waarop de huidige strafoplegging betrekking had. Dit leidde tot een (partiële) vernietiging van de uitspraak van het hof, uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over de voorwaarden waaronder rekening kan worden gehouden met niet tenlastegelegde feiten bij de strafoplegging.