ECLI:NL:HR:2021:1240

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
19/03060
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de fiscale eenheid [X1] HOLDING B.V. en [X2] B.V. (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake heffingsrente, die betrekking heeft op de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2010. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op haar beurt de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2019 bevestigde.

Beide partijen, de belanghebbende en de Staatssecretaris, hebben beroep in cassatie ingesteld en verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de middelen niet tot een andere uitkomst konden leiden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de kosten die de belanghebbende heeft moeten maken voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond en legde een griffierecht van € 519 op aan de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/03060
Datum10 september 2021
ARREST
in de zaak van
de fiscale eenheid [X1] HOLDING B.V. en [X2] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op de beroepen in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2019, nr. 18/00144, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/3199) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L. Vissers, als de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de door belanghebbende en door de Staatssecretaris voorgestelde middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

Wat betreft het beroep in cassatie van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft moeten maken.
Wat betreft het beroep in cassatie van belanghebbende ziet de Hoge Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 519.