Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Proceskosten
Wat betreft het beroep in cassatie van belanghebbende ziet de Hoge Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de fiscale eenheid [X1] HOLDING B.V. en [X2] B.V. (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake heffingsrente, die betrekking heeft op de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2010. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op haar beurt de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2019 bevestigde.
Beide partijen, de belanghebbende en de Staatssecretaris, hebben beroep in cassatie ingesteld en verschillende middelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de middelen niet tot een andere uitkomst konden leiden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de kosten die de belanghebbende heeft moeten maken voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond en legde een griffierecht van € 519 op aan de Staatssecretaris van Financiën.