Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van betrokkene, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 24 februari 2021 een zorgmachtiging verleend op basis van een verzoek van de officier van justitie, waarbij een medische verklaring was ingediend. Deze medische verklaring was echter niet ondertekend, wat aanleiding gaf tot de vraag of de rechtbank de zorgmachtiging had mogen verlenen. De advocaat van betrokkene had tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de afwezigheid van een handtekening van de onafhankelijke psychiater een reden was om het verzoek af te wijzen. De rechtbank oordeelde echter dat de Wvggz niet expliciet vereist dat de medische verklaring ondertekend moet zijn, en dat de verklaring voldoende waarborg bood door de bevestiging van de geneesheer-directeur dat de verklaring afkomstig was van de genoemde psychiater.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de medische verklaring, die essentieel was voor het verlenen van de zorgmachtiging, niet ondertekend was. Dit was in strijd met de eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 16 juli 2021, waarin werd gesteld dat een medische verklaring voor een zorgmachtiging ondertekend moet zijn door de onafhankelijke psychiater. Gezien het feit dat de medische verklaring niet aan deze eis voldeed, concludeerde de Hoge Raad dat de rechtbank niet op basis van deze verklaring een zorgmachtiging had mogen verlenen. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het geding terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing.