ECLI:NL:HR:2021:1231

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
20/02752
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over griffierecht bij hoger beroep door natuurlijke persoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de hoogte van het griffierecht dat geheven is bij een hoger beroep ingesteld door een natuurlijke persoon. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 augustus 2020, waarin een griffierecht van € 519 was opgelegd. De belanghebbende betoogde dat dit bedrag te hoog was en dat het griffierecht volgens artikel 8:109, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts € 124 had moeten bedragen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof ten onrechte het hogere griffierecht had geheven. De Hoge Raad stelde vast dat de beslissing van de Ontvanger inzake verrekening, waar het geschil om draaide, niet onder de verlaagde tarieven viel zoals genoemd in de Regeling verlaagd griffierecht. Hierdoor was het griffierecht voor de belanghebbende vastgesteld op € 259. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het ging om het griffierecht van € 519. De Hoge Raad droeg de Staatssecretaris van Financiën op om het teveel betaalde griffierecht van € 265 aan de belanghebbende te vergoeden.

De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, omdat de belanghebbende in hoger beroep niet had geklaagd over het te hoge griffierecht. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijkheid biedt over de toepassing van griffierechten bij hoger beroep door natuurlijke personen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02752
Datum10 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 augustus 2020, nr. 19/00719, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 18/3240) betreffende een besluit tot verrekening als bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.1
Middel I klaagt onder meer erover dat het Hof ter zake van het ingestelde hoger beroep een bedrag van € 519 aan griffierecht heeft geheven. Het hoger beroep is ingesteld door een natuurlijke persoon en overeenkomstig artikel 8:109, lid 1, Awb had van belanghebbende een bedrag van € 124 moeten worden geheven, aldus het middel.
2.1.2
Aan de beslechting van het geschil ligt ten grondslag een op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 ten aanzien van belanghebbende, een natuurlijke persoon, gegeven beslissing van de Ontvanger inzake verrekening. Het (hoger) beroep is in 2019 ingesteld door een natuurlijke persoon. Daarom bedraagt het griffierecht niet het in artikel 8:109, lid 1, letter c, Awb (tekst 2019) bedoelde bedrag van € 519, dat ziet op gevallen waarin het hoger beroep is ingesteld anders dan door een natuurlijke persoon.
Aangezien deze beslissing van de Ontvanger niet een besluit is als genoemd in de artikelen 1 en 2 van de Regeling verlaagd griffierecht [1] , geldt – anders dan het middel betoogt – niet het in artikel 8:109, lid 1, letter a, Awb (tekst 2019) vermelde verlaagde tarief van € 128. Gelet op artikel 8:109, lid 1, letter b, Awb (tekst 2019) bedraagt in dat geval het griffierecht € 259.
Het Hof heeft dus ten onrechte van belanghebbende met toepassing van artikel 8:109, lid 1, letter c, Awb een griffierecht van € 519 geheven. Middel I slaagt in zoverre.
2.2
De overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt € 259.

3.Proceskosten

Uit de stukken die belanghebbende in hoger beroep heeft ingediend en het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van het Hof kan niet anders worden opgemaakt dan dat belanghebbende niet bij (de griffier van) het Hof aan de orde heeft gesteld dat, gelet op artikel 8:109, lid 1, Awb, ter zake van het instellen van het hoger beroep een bedrag aan griffierecht naar een te hoog tarief is geheven. Pas in cassatie klaagt belanghebbende daarover voor het eerst. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in cassatie met betrekking tot het verkeerde tarief aan griffierecht geen kosten zijn die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. [2] De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin besloten ligt dat belanghebbende een bedrag aan griffierecht verschuldigd is geworden van € 519,
- verstaat dat belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep een griffierecht verschuldigd is geworden van € 259, en
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 265 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.

Voetnoten

1.Bijlage 3 bij de Awb.
2.Vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:703, rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2.