Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 september 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 20 december 2018 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1993, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, zoals bedoeld in artikel 26.1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De advocaat van de verdachte, M.A.C. de Bruijn, heeft in de cassatieprocedure twee middelen voorgesteld, waarvan het eerste later is ingetrokken. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.