ECLI:NL:HR:2020:1722

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
18/05490
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van eerder arrest wegens onrechtmatige betekening van aanzegging in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1993. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 december 2018. De Hoge Raad had eerder, op 12 mei 2020, het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen schriftuur met cassatiemiddelen was ingediend. De verdachte verzocht de Hoge Raad om te bepalen dat dit eerdere arrest zijn kracht had verloren, omdat de aanzegging in cassatie niet op rechtsgeldige wijze was betekend.

De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde dat het arrest van 12 mei 2020 moest worden ingetrokken en dat de verdachte een nieuwe termijn moest krijgen voor het indienen van een cassatieschriftuur. De Hoge Raad oordeelde dat de aanzegging in persoon was uitgereikt aan de verdachte op een adres in Zwolle, terwijl de verdachte geen BRP-adres meer had en een adres in België had opgegeven. De Hoge Raad stelde vast dat er geen aanzegging naar het Belgische adres was gestuurd en dat de handtekening op de akte van uitreiking niet van de verdachte kon zijn.

Daarom heeft de Hoge Raad besloten het eerdere arrest in te trekken en de verdachte de gelegenheid te geven om binnen twee maanden een schriftuur in te dienen met zijn middelen van cassatie. De zaak is vervolgens verwezen naar de enkelvoudige kamer voor verdere behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05490
Datum3 november 2020
BESLISSING
op een verzoek in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte,
in welke zaak het gerechtshof Amsterdam arrest heeft gewezen op 20 december 2018, nummer 23/003471-16.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij arrest van 12 mei 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat namens de verdachte geen schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad is ingediend (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)).
Op 18 augustus 2020 is bij de Hoge Raad ingekomen een namens de verdachte ingediend geschrift, waarin wordt verzocht te bepalen dat het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2020 zijn kracht heeft verloren en aan de verdachte een termijn te geven voor het indienen van een cassatieschriftuur, omdat de aanzegging in cassatie niet op rechtsgeldige wijze is betekend.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal bepalen dat het arrest van de Hoge Raad in de onderhavige zaak wordt ingetrokken en dat aan de verdachte een termijn voor het indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt gegeven.

2.Beoordeling van het verzoek

De Hoge Raad is van oordeel dat het arrest van 12 mei 2020 moet worden ingetrokken en dat de verdachte een nieuwe termijn moet worden gegeven voor het doen indienen van een cassatieschriftuur. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- trekt in het voormelde arrest van 12 mei 2020;
- geeft aan de verdachte de gelegenheid om binnen twee maanden na het uitspreken van deze beslissing bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie;
- verwijst de zaak naar de enkelvoudige kamer.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 november 2020.