ECLI:NL:HR:2021:12
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over vergoeding van kosten van rechtsbijstand
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2019, nummer 18/00114. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank besliste over een vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb. De Staatssecretaris van Financiën was de wederpartij in deze procedure.
De Hoge Raad heeft de door belanghebbende voorgestelde middelen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de middelen niet noodzakelijk was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 8 januari 2021 door vice-president M.E. van Hilten, samen met raadsheren E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.