ECLI:NL:GHARL:2019:6886

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
18/00114
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en verzoek om rentevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zich onbevoegd verklaarde met betrekking tot het verzoek om toekenning van een rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet 1990. Belanghebbende had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ontvangen van € 5.277, met een boete van € 527. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en boete vernietigd. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor zover het beroep zag op het (niet) vergoeden van rente buiten de regeling van artikel 28c IW. Belanghebbende stelde dat deze regeling in strijd was met het Unierecht en vroeg om een passende rentevergoeding. Het Hof oordeelde dat de rechtbank zich terecht onbevoegd had verklaard en verwierp de stelling van belanghebbende dat artikel 28c IW in strijd was met het Unierecht. Het Hof zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/00114
uitspraakdatum:
27 augustus 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 januari 2018, nummer LEE 17/2188, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 5.277. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 527.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de boete vernietigd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep ziet op het (niet) vergoeden van rente buiten de regeling van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 om, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 18 juli 2016 aangifte in de BPM gedaan ter zake van de registratie van een gebruikte kampeerauto van het merk Fiat, type Ducato 35 2.3 [YYY-000] (chassisnummer [00000] ). Het volgens de aangifte verschuldigde bedrag bedroeg € 934.
2.2.
Op 20 juli 2016 heeft belanghebbende het bedrag van € 934 aan BPM voldaan.
2.3.
Met dagtekening 10 november 2016 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag ten bedrage van € 5.277 en de boete van € 527 opgelegd, die bij uitspraak op bezwaar beide zijn vernietigd omdat de naheffingsaanslag, zoals de Inspecteur ter zitting heeft erkend, strijdig was met het Unierecht.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat 28c van de IW in strijd is met het Unierecht. Hij heeft in dat verband verzocht om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de IW om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze ziet op het (niet) vergoeden van rente buiten de regeling van artikel 28c van de IW om.
3.3.
De Inspecteur heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 28c, eerste lid, van de IW wordt op verzoek aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur is gehouden belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de IW, voor zover van belang, beslist de ontvanger op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4.2.
De wetgever heeft met de inwerkingtreding van artikel 28c van de IW beoogd dat bij uitsluiting de ontvanger bevoegd is om op de voet van artikel 30, eerste lid, van de IW bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen of en in hoeverre invorderingsrente wordt vergoed. Pas daarna kan de belastingrechter aan de beoordeling van die beschikking inzake invorderingsrente toekomen. De Rechtbank heeft zich dan ook terecht onbevoegd verklaard met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de IW om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling. De stelling van belanghebbende dat de renteregeling zoals opgenomen in artikel 28c van de IW in strijd is met het Unierecht, dient te worden verworpen.
4.3.
Het Hof ziet geen redenen tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De namens belanghebbende ingebrachte argumenten maken dat niet anders.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
27 augustus 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 augustus 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.