ECLI:NL:HR:2021:1192
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 juli 2019, nr. 17/00529. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/4011) betreffende een aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2009, alsook de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking inzake heffingsrente. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door M. Hendriks, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door J. de Blieck.
De Hoge Raad heeft de aangevoerde middelen van de belanghebbende beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2021 door de vice-president M.E. van Hilten, samen met de raadsheren E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.