ECLI:NL:HR:2021:1176
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake naheffingsaanslag en navorderingsaanslagen
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 februari 2019. Deze uitspraak betrof een aantal belastingaanslagen die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 2007 tot en met 2009, waaronder een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De Hoge Raad heeft de middelen die door belanghebbende zijn aangevoerd beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de aangevoerde middelen niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de boetes met vijf procent. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar enkel voor zover deze betrekking had op de boetes. De boetes zijn verminderd tot specifieke bedragen voor de jaren 2007, 2008 en 2009, evenals voor de naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.