Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
2.Beantwoording van de prejudiciële vragen
3.Beslissing
16 juli 2021.
Hoge Raad
In deze prejudiciële procedure heeft de Hoge Raad op 16 juli 2021 uitspraak gedaan over de redelijkheid van kosten die verhuurders in rekening brengen bij het aangaan van huurovereenkomsten. De zaak betreft huurders die bij het ondertekenen van hun huurovereenkomst administratiekosten aan de verhuurder, Stichting Woningstichting Rochdale, hebben betaald. De huurders vorderen een verklaring voor recht dat deze kosten onredelijk zijn en op grond van artikel 7:264 lid 1 BW nietig zijn. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen beantwoord die door de kantonrechter te Amsterdam zijn gesteld, waarbij de kernvraag was of de kosten die verhuurder in rekening brengt een 'niet redelijk voordeel' opleveren in de zin van de wet.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijkheid van de kosten moet worden beoordeeld aan de hand van de tegenprestatie die de verhuurder levert. Indien de verhuurder kosten in rekening brengt die uitsluitend of voornamelijk zijn eigen belangen dienen, kan dit leiden tot de conclusie dat er sprake is van een niet redelijk voordeel. De Hoge Raad heeft de vragen van de kantonrechter bevestigend beantwoord, waarbij het uitgangspunt is dat de verhuurder een tegenprestatie moet leveren die voor de huurder een bate oplevert. Dit geldt zowel voor geliberaliseerde als niet-geliberaliseerde huurprijzen.
De Hoge Raad heeft de kosten van de procedure begroot op nihil aan de zijde van de huurders en op € 1.800,-- aan de zijde van Rochdale. Deze uitspraak biedt belangrijke richtlijnen voor de beoordeling van kosten in huurovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van verhuurders, vooral in het licht van de bescherming van huurders tegen onredelijke kosten.