Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
De Inspecteur heeft dit standpunt verworpen en het bezwaar ongegrond verklaard.
b. sigaretten 0,95 benevens per 1000 stuks € 173,97, met dien verstande dat het totale bedrag van de accijns per 1000 stuks ten minste € 176,75 bedraagt;
De wijziging van de tarieven voor sigaretten en rooktabak moet zodanig geschieden dat het specifieke gedeelte van de accijns voor de gewijzigde gewogen gemiddelde kleinshandelsprijs wordt gebracht op 76,5 procent respectievelijk 70 procent van de som van het bedrag van de accijns en het bedrag van de omzetbelasting van die gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs (artikel 36, lid 6, van de Wet). Bij wijziging van de tarieven voor sigaretten respectievelijk rooktabak moet het totale bedrag van de verschuldigde accijns van sigaretten respectievelijk rooktabak van de gewogen gemiddelde kleinhandelsprijs na de wijziging ten minste 60 procent respectievelijk 52 procent van diezelfde gewogen gemiddeldekleinhandelsprijs bedragen (artikel 36, lid 7, van de Wet).
Deze toetsing en voorwaarden houden verband met hetgeen de Structuurrichtlijn over de verhouding tussen het ad-valorem gedeelte en het specifieke gedeelte van het accijnstarief voor sigaretten voorschrijft en die de wetgever voor rooktabak heeft overgenomen.
Uit de memorie van toelichting op het Belastingplan 2014, zoals weergegeven in onderdeel 3.4 van die conclusie, blijkt dat de wetgever met deze wetswijziging heeft beoogd om de prijs van sigaretten en rooktabak te verhogen met ongeveer 9 cent per pakje sigaretten van 19 stuks en per pakje shag van 40 gram. [4] Om een prijsverhoging als hiervoor bedoeld te realiseren over de gehele linie van in de handel te brengen pakjes sigaretten en rooktabak (ongeacht prijsklasse), volstaat het niet om het totale minimumbedrag aan accijns per pakje te verhogen. De Hoge Raad verwijst hiertoe naar de redenen die de Advocaat-Generaal heeft uiteengezet in de onderdelen 3.14, 3.15, 3.17 en 3.18 van de conclusie. Daarvan uitgaande komt de Hoge Raad tot het oordeel dat artikel XXI van het Belastingplan 2014 zo moet worden begrepen dat de wetgever met ingang van 1 januari 2015 niet alleen de totale minimumbedragen aan accijns per 1.000 stuks sigaretten en per kilogram rooktabak heeft verhoogd, maar dat hij daarmee tevens - in overeenstemming met de opzet van het tarifaire systeem voor tabaksproducten - het ad-valorem gedeelte en het specifieke gedeelte van de voor die accijnsproducten geldende tarieven heeft verhoogd.