Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
26 januari 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juni 2019. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor medeplegen van mensenhandel, waarbij hij een vrouw vanuit Duitsland naar Nederland en België had meegenomen met het oogmerk haar seksuele handelingen tegen betaling te laten verrichten, zoals vastgelegd in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad diende te beoordelen of er sprake was van uitbuiting en of het verweer van de verdachte, dat strekte tot bewijsuitsluiting vanwege het niet geven van cautie, gegrond was.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die waren ingediend door zijn advocaat P.D. Popescu. De advocaat-generaal B.F. Keulen had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.