Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
13 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 16 september 2020 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat H. Bakker. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof in hoger beroep op 16 september 2020 ten onrechte verstek had verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Het cassatiemiddel, dat door de verdediging was ingediend, klaagde over deze beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde, en dat de redenen hiervoor waren uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad stelde vast dat er geen afschrift van de oproeping voor de nadere terechtzitting was verzonden naar het adres dat in de bijzondere volmacht was vermeld, wat in strijd was met het aanwezigheidsrecht van de verdachte.
Gelet op deze schending van het recht op aanwezigheid, vernietigde de Hoge Raad het arrest van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht in strafprocedures en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van de communicatie met de verdachte.