Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 februari 2020, en
- een brief van de GI van 8 mei 2020, inhoudende een verweer.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 28 november 2019 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin had verlengd. De vader verzocht om contra-expertise en om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, maar het hof oordeelde dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de uithuisplaatsing in 2018 geen positieve ontwikkelingen zijn geweest die een terugplaatsing bij de vader rechtvaardigen. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om de met de gecertificeerde instelling gemaakte afspraken na te komen, wat leidt tot onrust en emotionele problemen voor [de minderjarige]. Het hof benadrukt het belang van een veilige en stabiele opvoedomgeving voor [de minderjarige] in het pleeggezin, en concludeert dat een plaatsing bij de vader niet in het belang van het kind is. Het verzoek van de vader om een deskundige te benoemen voor onderzoek naar zijn opvoedingsvaardigheden werd afgewezen, omdat dit niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar is verlengd.