In deze zaak heeft Liander N.V. (hierna: Liander) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 februari 2020. De zaak betreft een verzoek van Liander om een verzwaarde aansluiting op het elektriciteitsnet, dat door de netbeheerder werd afgewezen wegens een tekort aan capaciteit, zoals geregeld in artikel 24 lid 2 van de Elektriciteitswet 1998. Liander stelt dat deze afwijzing onrechtmatig is en dat er sprake is van contractuele congestie, wat betekent dat er onvoldoende capaciteit beschikbaar is om aan de vraag te voldoen. De Hoge Raad heeft de klachten van Liander beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van Liander verworpen en Liander veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.