ECLI:NL:HR:2021:1094

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
20/01520
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medewerking bij verkoop van grond en aanbiedingsplicht

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2020. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat E.F.A. Linssen-van Rossum, heeft in cassatie de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) als verweerder, vertegenwoordigd door advocaat R.P.J.L. Tjittes, aangesproken. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van RUG zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is gewezen op 9 juli 2021 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze. De zaak betreft de vraag of eiser medewerking moet verlenen aan de verkoop van een strook grond en of er sprake is van een aanbiedingsplicht, evenals de kracht van gewijsde van een eerder gewezen arrest tussen dezelfde partijen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01520
Datum9 juli 2021
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: RUG,
advocaat: R.P.J.L. Tjittes, voorheen ook P.J. Tanja.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/18/174461 / HA ZA 17-51 van de rechtbank Noord-Nederland van 21 maart 2018;
de arresten in de zaak 200.242.178/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2019 en 4 februari 2020.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof van 4 februari 2020 beroep in cassatie ingesteld.
RUG heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor RUG toegelicht door haar advocaat en mede door G.J. Standhardt.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 Wet RO.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van RUG begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
9 juli 2021.