In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2020. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat E.F.A. Linssen-van Rossum, heeft in cassatie de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) als verweerder, vertegenwoordigd door advocaat R.P.J.L. Tjittes, aangesproken. De Hoge Raad heeft de klachten van eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van RUG zijn begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Dit arrest is gewezen op 9 juli 2021 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze. De zaak betreft de vraag of eiser medewerking moet verlenen aan de verkoop van een strook grond en of er sprake is van een aanbiedingsplicht, evenals de kracht van gewijsde van een eerder gewezen arrest tussen dezelfde partijen.