Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
13 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 9 juni 2020 werd gewezen. De zaak betreft een poging tot nachtelijke woninginbraak, waarbij de verdachte, geboren in 1992, in cassatie is gegaan. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat W.H. Jebbink, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd betoogd dat het hof onvoldoende gemotiveerd had beslist op het verweer van de verdachte om rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden bij de straftoemeting. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.