ECLI:NL:HR:2021:1085

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
19/00453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en betalingsverplichting in verband met gewoontewitwassen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1963 is geboren. De vordering is gebaseerd op verschillende strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en het aanwezig hebben van XTC-pillen en MDMA. De Hoge Raad heeft eerder, op 16 maart 2021, de betrokkene ontvankelijk geacht in het cassatieberoep en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de voorgestelde cassatiemiddelen.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en deze vastgesteld op € 810.000, in plaats van de eerder opgelegde € 815.000. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/00453 P
Datum6 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 januari 2019, nummer 21/006155-13, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

1.1
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2
De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:368, de betrokkene ontvankelijk geacht in het cassatieberoep en geoordeeld dat de advocaat-generaal, die had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep, in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de voorgestelde cassatiemiddelen.
1.3
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.4
De raadsman van de betrokkene heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 815.000.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 810.000 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juli 2021.