Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
6 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1963 is geboren. De vordering is gebaseerd op verschillende strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en het aanwezig hebben van XTC-pillen en MDMA. De Hoge Raad heeft eerder, op 16 maart 2021, de betrokkene ontvankelijk geacht in het cassatieberoep en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de voorgestelde cassatiemiddelen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en deze vastgesteld op € 810.000, in plaats van de eerder opgelegde € 815.000. Het beroep is voor het overige verworpen.