ECLI:NL:HR:2021:1084
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.H.W.N. Lammers, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2020. Deze uitspraak betrof een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2010 en een aanslag voor het jaar 2011, evenals de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De belanghebbende had ook een incidenteel hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman had op 28 januari 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest met nummer 20/01460. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.