Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
6 juli 2021.
Hoge Raad
Op 6 juli 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 24 november 2016 de aanvraagster, vertegenwoordigd door advocaat J.W.D. Roozemond, veroordeeld voor het opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift, zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een geldboete op van € 25.000 aan de aanvraagster.
De aanvraag tot herziening werd door de Hoge Raad beoordeeld. In het arrest werd vastgesteld dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad verwees naar de redenen die zijn uiteengezet in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2021:1046) dat op dezelfde dag was uitgesproken. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de rechtbank Rotterdam in stand bleef.
Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de rechtskracht van de eerdere uitspraak en onderstreept de strikte toepassing van de voorwaarden voor herziening in het strafrecht.