ECLI:NL:HR:2021:1065

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
20/02957
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2020, die op haar beurt een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 20 februari 2020 had behandeld. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te dienen, maar deze werd afgewezen omdat niet aan de criteria was voldaan. Tevens werd belanghebbende gewezen op de gevolgen van niet-tijdige betaling van het griffierecht, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.

De griffier heeft belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 131 wordt teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02957
Datum2 juli 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door A. van Velsen
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 7 augustus 2020, nr. HAA 19/3121 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 20 februari 2020.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen aan de Hoge Raad geretourneerd. Naar aanleiding van de daarbij gevoegde gegevens met betrekking tot het inkomen, is bij brief van 17 februari 2021 het beroep op betalingsonmacht afgewezen omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie nietontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 24 februari 2021 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 30 maart 2021 een bericht in het digitaal dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet–ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 131 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.