Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van de rechtbank
4.Beslissing
29 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2020, waarin de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Turkije werd toegestaan. De opgeëiste persoon wordt verdacht van medeplegen van dubbele moord en poging tot moord in het drugsmilieu. De Hoge Raad heeft het beroep van de opgeëiste persoon beoordeeld, waarbij het middel was gericht tegen de verwerping van het beroep op een dreigende schending van het recht op een eerlijk proces, onder andere vanwege het lidmaatschap van de opgeëiste persoon van de oppositiepartij HDP.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraak geen bijlage heeft gevoegd, waardoor de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan, niet voldoende zijn omschreven. Dit gebrek heeft de Hoge Raad geconstateerd en besloten om dit verzuim te herstellen. De Hoge Raad verklaart de uitlevering toelaatbaar voor de feiten zoals omschreven in het uitleveringsverzoek van de Turkse autoriteiten, dat gedateerd is op 19 december 2019 en afkomstig is van het Istanbul Anadolu Chief Public Prosecutor’s Office.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze niet voldoende feiten heeft vermeld die de uitlevering rechtvaardigen. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, waarmee de beslissing van de rechtbank gedeeltelijk wordt hersteld en de uitlevering wordt toegestaan voor de gespecificeerde feiten.