ECLI:NL:HR:2021:1029

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
19/04462
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na veroordeling in eerste aanleg voor diefstal met valse sleutels

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld voor diefstal door middel van valse sleutels. Het hoger beroep was ingesteld door de raadsman van de verdachte, R.A.A. Maat, die verklaarde daartoe gemachtigd te zijn. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld aan de hand van de geldigheid van de volmacht en de omstandigheden rondom de betekening van de dagvaarding.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht is uitgegaan van de juistheid van de volmacht, omdat de verdachte geen bezwaren had geuit tegen de verklaring van de raadsman. De klachten van de verdachte over het niet kunnen indienen van grieven en het niet in staat zijn om ter zitting te verschijnen, werden verworpen. De Hoge Raad benadrukte dat de verdachte verantwoordelijk is voor het bereikbaar houden voor haar raadsman en dat het hof zonder schending van het aanwezigheidsrecht kon beslissen de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Deze zaak benadrukt de belangrijke rol van de verdediging en de verantwoordelijkheden van de verdachte in het proces, vooral in situaties waarin de verdachte niet bereikbaar is voor haar raadsman.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/04462
Datum29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 augustus 2018, nummer 23/000685-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.A. Maat, advocaat te Goes, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede, derde en vierde cassatiemiddel

3.1
De cassatiemiddelen komen op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep op grond van het bepaalde in artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2.1
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft bij vonnis van 24 januari 2018 de verdachte bij verstek veroordeeld wegens "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels" tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van het voorarrest.
3.2.2
Op 16 februari 2018 is door een griffiemedewerker van de rechtbank hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Aan de akte instellen hoger beroep is een faxbericht d.d. 16 februari 2018 gehecht van advocaat M. Berbee. Dat faxbericht houdt in:
“1. Mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, die in dezen verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om namens zijn cliënte [verdachte] , (...), zonder vaste woon of verblijfplaats, beroep in te stellen tegen het vonnis gewezen door de politierechter te Alkmaar van 24 januari 2018 onder parketnummer 15-222593-17 (artikel 450, eerste lid sub a Sv);
2. Mr. M. Berbee machtigt hierbij de Griffier van de Rechtbank Noord-Holland locatie Alkmaar om beroep in te stellen tegen voormeld vonnis van 24 januari 2018;
3. Een afschrift van de appeldagvaarding dient te worden toegezonden naar het adres van Mr. M. Berbee, te weten Middenweg 168a, 1782 BL Den Helder (artikel 450, derde lid Sv).”
3.2.3
Op 16 april 2018 heeft Berbee een e-mailbericht gezonden naar het hof. Dat e-mailbericht houdt onder meer het volgende in:
“Hoewel ik mij herhaaldelijk in bovenvermelde kwestie heb gesteld, heeft het OM nagelaten mij te informeren over de zitting in eerste aanleg. Ook heeft het OM mij nimmer voorafgaand aan de behandeling in eerste aanleg het strafdossier toegezonden. Naderhand bleek dat cliënte bij verstek was veroordeeld. Bovendien bleek dat cliënte hoogstwaarschijnlijk in Portugal gedetineerd zit. Ik ben het contact met cliënte verloren. In overleg met de Orde van Advocaten is besloten om beroep in te stellen teneinde de rechten van cliënte te waarborgen; ik ben gelet op het vorenstaande niet in staat om grieven te formuleren.”
3.2.4
De dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2018 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Een afschrift van de dagvaarding is verzonden aan Berbee.
3.2.5
Op 6 augustus 2018 heeft Berbee een brief gezonden naar het hof, die het volgende inhoudt:
“In verband met de pro forma zitting d.d. 30 augustus a.s. te 09.30 uur bericht ik u als volgt. Uit bijgaande correspondentie blijkt dat het OM mij, ondanks diverse stel- en rappelbrieven, had nagelaten tijdig te informeren over de zitting in eerste aanleg. Dit resulteerde in een verstekveroordeling waartegen -na overleg met de orde- beroep is ingesteld. Tot dusver heb ik geen contact meer gehad met cliënte, zij zou mogelijk in het buitenland gedetineerd zitten vernam ik van derden. Ik acht mij voor het overige ook niet bepaaldelijk gemachtigd, zodat ik niet op de pro forma zitting zal verschijnen.”
3.2.6
De zaak is door het hof behandeld op 30 augustus 2018. Het proces-verbaal van de zitting houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte, gedagvaard als [verdachte] , (...) is niet ter terechtzitting verschenen. (...) De voorzitter stelt vast dat de betekening van de dagvaarding correct en op juiste wijze heeft plaatsgevonden. De voorzitter verleent namens het hof verstek tegen de niet-verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan. De advocaat-generaal voert het woord en leest zijn vordering voor. Hij vordert de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. Deze vordering wordt aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd. Na kort beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt de uitspraak direct mede. De voorzitter spreekt het arrest uit.”
3.2.7
Het arrest van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van de cassatiemiddelen van belang, in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING
Het hof: Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
3.3
Artikel 416 leden 1 en 2 Sv luidt:
“1. Ingeval hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, geeft de advocaat-generaal bij gelegenheid van de voordracht der zaak mondeling een toelichting op de bezwaren tegen het vonnis. De advocaat-generaal geeft in voorkomende gevallen tevens op waarom door de officier van justitie geen schriftuur houdende grieven is ingediend. Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2. Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
3.4.1
Het hoger beroep is ingesteld naar aanleiding van de onder 3.2.2 weergegeven volmacht, waarin Berbee verklaart dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd is om namens de verdachte hoger beroep in te stellen. Bij gebreke van een bestrijding van de juistheid van deze verklaring door de verdachte voor of bij aanvang van de zitting van het hof mocht het hof hiernaar geen onderzoek doen en is het daarom terecht uitgegaan van de juistheid van de volmacht. (Vgl. HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013, 70.) De hiervoor onder 3.2.3 en 3.2.5 weergegeven berichten van Berbee heeft het hof niet hoeven aanmerken als een verklaring van de raadsman dat hij niet gemachtigd was tot het instellen van hoger beroep. Voor zover het tweede cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
3.4.2
Het hoger beroep is, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, rechtsgeldig ingesteld. Berbee heeft het hof echter bericht niet in staat te zijn grieven te formuleren (3.2.3) en niet ter zitting te zullen verschijnen (3.2.5). De in het tweede cassatiemiddel vervatte klacht dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld een appelschriftuur in te dienen of mondeling bezwaar te maken tegen het vonnis, treft daarom geen doel. Ook de in het vierde cassatiemiddel verwoorde klacht dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep strijdig is met het in artikel 14 lid 5 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) opgenomen recht op een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep stuit af op het feit dat door of namens de verdachte geen bezwaren tegen het vonnis kenbaar zijn gemaakt, terwijl het hoger beroep rechtsgeldig is ingesteld. (Vgl. HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7790.)
3.4.3
Het derde cassatiemiddel klaagt dat artikel 6 lid 1 en lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 14 lid 3 IVBPR zijn geschonden omdat de verdachte niet in haar eigen tegenwoordigheid is berecht. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen de justitiële autoriteiten rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van het aanwezigheidsrecht gebruik wil maken, en mag met het oog daarop van de verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt, waaronder in ieder geval kan worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman opdat hij in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163). Uit de aan het hof ter beschikking staande stukken heeft het hof kennelijk afgeleid - zoals het heeft kunnen doen - dat de verdachte ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep en tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep niet stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen, zij geen adres had opgegeven voor de betekening van gerechtelijke stukken en zij zich niet bereikbaar heeft gehouden voor haar raadsman. De raadsman heeft, ondanks de mogelijkheid daartoe in hoger beroep, ook geen verzoek tot aanhouding van de zaak gedaan met het oog op het kunnen uitoefenen van het aanwezigheidsrecht door de verdachte, of het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in artikel 279 lid 1 Sv. Onder die omstandigheden heeft het hof zonder schending van het aanwezigheidsrecht kunnen beslissen de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte te behandelen, zodat ook dit cassatiemiddel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 juni 2021.