ECLI:NL:HR:2021:1004

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
21/01419
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging en de toelaatbaarheid van verplichte zorg in het kader van geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging die door de rechtbank Noord-Nederland was verleend. De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging voor betrokkene, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg werden aangevraagd. De rechtbank heeft, naast de door de officier van justitie gevraagde zorg, ook een vorm van verplichte zorg toegevoegd die niet door de officier was verzocht, namelijk het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid van betrokkene om zijn eigen leven in te richten. Dit leidde tot een klacht van de betrokkene in cassatie.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank buiten de grenzen van het verzoek van de officier van justitie is getreden door deze extra vorm van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie waarin is geoordeeld dat de rechter niet vrijstaat om in de zorgmachtiging een vorm van verplichte zorg op te nemen die niet door de officier van justitie is verzocht. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen voor zover het betreft de onterecht toegevoegde zorgvorm. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de officier van justitie in het proces van het verlenen van zorgmachtigingen en de grenzen waarbinnen de rechter moet opereren.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/01419
Datum25 juni 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/19/134554 / FA RK 21-113 van de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2021.
Betrokkkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Het verzoekschrift is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, doch slechts voor zover de verleende zorgmachtiging zich uitstrekt over het ‘aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’. De advocaat van betrokkkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de volgende vormen van verplichte zorg, elk voor de duur van 24 maanden:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- opnemen in een accommodatie.
(ii) Tijdens de mondelinge behandeling zijn betrokkene en zijn advocaat, een behandelend psychiater en de waarnemend curator van betrokkene gehoord. De officier van justitie was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling.
(iii) In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“[Psychiater] - Het toedienen van vocht en voeding en het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen hoeven niet opgenomen te worden als vormen van verplichte zorg. De overige voorgestelde vormen van verplichte zorg wel. (…) Betrokkene staat op de wachtlijst voor uitplaatsing. Als hij wordt uitgeplaatst moet hij het FACT-team wel toelaten. Ik zou dan ook de vorm van zorg "het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen" willen laten opnemen in de beschikking.
(…)
Advocaat - (…) Voor wat betreft de voorgestelde vormen van verplichte zorg ben ik van mening dat er niet zomaar een vorm van zorg kan worden toegevoegd. Er zal dan door het Openbaar Ministerie een nieuw verzoek moeten worden ingediend. Ik verzoek u dan ook om het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen moet worden afgewezen. (…) Ook wil ik u vragen om de termijn van de zorgmachtiging te beperken. Een termijn van 24 maanden vind ik te lang. Dit wordt vaak toegewezen als blijkt dat het niet meer in de verwachting ligt dat er nog enige verbetering bij een patiënt optreedt. Betrokkene komt in aanmerking voor uitplaatsing dus is zijn situatie wel verbeterd het afgelopen jaar. Ik vraag u dan ook om de machtiging te beperken tot maximaal 12 of misschien 6 maanden, om een vinger aan de pols te houden en als stok achter de deur om zicht te blijven houden op de ontwikkelingen met betrekking tot de uitplaatsing.
(…)
De rechter sluit hierop de behandeling en deelt mee, dat het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zal worden toegewezen voor een termijn van twaalf maanden. (…) Het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen zal de rechtbank met toepassing van art. 6:4, lid 2, Wvggz eveneens opnemen in de zorgmachtiging.”
2.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden voor de verzochte vormen van verplichte zorg alsmede voor de vorm van verplichte zorg ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, daarover het volgende overwogen:
“3.8 Op basis van artikel 6:4, lid 2, zal de rechtbank in afwijking van het verzoekschrift, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur een zorgvorm toevoegen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het belangrijk is dat betrokkene bij een toekomstige uitplaatsing ambulante begeleiding toe zal laten en in de samenwerking blijft. De rechtbank zal dan ook, anders dan de advocaat heeft bepleit, “aanbrengen van beperkingen het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen”, toevoegen met daarbij de opmerking dat het gaat om ambulante begeleiding indien uitplaatsing naar een open setting heeft plaatsgevonden.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt in de kern dat de rechtbank buiten de grenzen van het verzoek van de officier van justitie is getreden door ook ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’ als vorm van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen.
3.2
In zijn beschikking van 29 januari 2021 [1] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het de rechter op grond van art. 6:1 lid 10 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg in verbinding met art. 23 Rv niet vrijstaat om in de zorgmachtiging een vorm van verplichte zorg op te nemen die niet door de officier van justitie is verzocht.
3.3
In deze zaak heeft de rechtbank op voorstel van de ter zitting gehoorde psychiater in de zorgmachtiging ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’ opgenomen als vorm van verplichte zorg. De officier van justitie had niet om deze vorm van verplichte zorg verzocht.
Gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene stond het de rechtbank niet vrij om deze vorm van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen. Het middel slaagt derhalve.
3.4
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen op de wijze als hierna is vermeld.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2021, maar alleen voor zover daarin een zorgmachtiging is verleend voor de vorm van verplichte zorg ‘het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen’.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.M. Wattendorff, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
25 juni 2021.

Voetnoten

1.HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:158, rov. 3.2-3.3.