Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2019. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1948, die werd beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van € 194.140, zoals omschreven in artikel 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte was naar Nederland overgebracht op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en voorwaardelijke sancties, om zijn in het Verenigd Koninkrijk opgelegde gevangenisstraf uit te zitten.
Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat R. van Leusden. Deze heeft een cassatiemiddel ingediend, dat aan het arrest is gehecht. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.