Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1994, was veroordeeld voor verduistering door te tanken zonder te betalen, wat meermalen was gepleegd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet heeft beslist op het beroep van de raadsvrouw van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Dit verweer had, op straffe van nietigheid, door het hof met redenen omkleed moeten worden behandeld. Aangezien dit niet is gebeurd, is het cassatiemiddel terecht voorgesteld. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en vastgesteld dat de redelijke termijn in het hoger beroep met meer dan een maand is overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate van overschrijding, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast in plaats van gijzeling. De Hoge Raad heeft bepaald dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De uitspraak van het hof is dus vernietigd, maar het beroep is voor het overige verworpen.