ECLI:NL:HR:2020:917

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
18/05453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afwijzing getuigenverhoor in grootschalige oplichting van particuliere beleggers

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft grootschalige oplichting van particuliere beleggers, waarbij de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door een rechtspersoon gepleegde oplichting, meermalen in strijd met artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie geklaagd over de afwijzing van het verzoek om twee getuigen te horen tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Het hof had eerder, bij tussenarrest, dit verzoek afgewezen op grond dat de getuigen al door de rechter-commissaris waren gehoord. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet in strijd is met artikel 322 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, omdat dit artikel geen betrekking heeft op beslissingen die zijn genomen op basis van artikel 418 lid 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en dat de einduitspraak van het hof niet mede berust op de beslissing van het hof om de getuigen niet te horen. Daarom is het cassatiemiddel tevergeefs voorgesteld en is het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05453
Datum26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2018, nummer 21-007103-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Verbruggen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het door de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2016 gedane verzoek om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2016 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt, kort gezegd, in dat de verdediging het verzoek doet tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Het hof heeft bij tussenarrest van 27 juli 2016 dit verzoek afgewezen.
2.2.2
Het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2017 houdt in dat in verband met de gewijzigde samenstelling van het hof het onderzoek opnieuw wordt aangevangen.
2.2.3
Het bestreden arrest houdt in dat het is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 december 2017 en 21 november 2018.
2.3.1
De volgende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn van belang.
- Artikel 322 lid 4:
“Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand.”
- Artikel 415 lid 1:
“Behoudens de volgende artikelen van deze titel, zijn de artikelen 268 tot en met 314, 315 tot en met 353 en 356 tot en met 366a op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het tweede lid van artikel 365a aanvulling ook plaats vindt indien het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld of sprake is van een hoger beroep als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.”
- Artikel 418 lid 2 en 3:
“2. In het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, kan oproeping ook worden geweigerd indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord en het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt.
3. Indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld kan oproeping van een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige of deskundige worden geweigerd indien horen ter terechtzitting niet noodzakelijk is te achten.”
2.3.2
Artikel 322 lid 4 Sv, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, heeft geen betrekking op beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418 lid 2 of 3 Sv (vgl. HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2583).
2.4
Blijkens de stukken van het geding heeft de berechting in eerste aanleg plaatsgevonden op tegenspraak en zijn [getuige 1] en [getuige 2] op 7 oktober 2014 als getuige gehoord door de rechter-commissaris in de strafzaak tegen de verdachte. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het onderzoek op de terechtzitting van 13 december 2017 opnieuw is aangevangen en de einduitspraak van het hof niet mede berust op de beslissing die het hof bij tussenarrest van 27 juli 2016 heeft genomen op het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuige, is het cassatiemiddel tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 mei 2020.