Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft grootschalige oplichting van particuliere beleggers, waarbij de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door een rechtspersoon gepleegde oplichting, meermalen in strijd met artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in cassatie geklaagd over de afwijzing van het verzoek om twee getuigen te horen tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Het hof had eerder, bij tussenarrest, dit verzoek afgewezen op grond dat de getuigen al door de rechter-commissaris waren gehoord. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen niet in strijd is met artikel 322 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, omdat dit artikel geen betrekking heeft op beslissingen die zijn genomen op basis van artikel 418 lid 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en dat de einduitspraak van het hof niet mede berust op de beslissing van het hof om de getuigen niet te horen. Daarom is het cassatiemiddel tevergeefs voorgesteld en is het beroep verworpen.