Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2018. De verdachte, geboren in 1971, had beroep in cassatie ingesteld, maar er waren geen cassatiemiddelen ingediend door zijn advocaat. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat de wettelijke termijn voor het indienen van de schriftuur met cassatiemiddelen niet was nageleefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet aan de verplichting heeft voldaan om tijdig cassatiemiddelen in te dienen, zoals voorgeschreven in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld.