ECLI:NL:HR:2020:913

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
18/05223
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2018. De verdachte, geboren in 1971, had beroep in cassatie ingesteld, maar er waren geen cassatiemiddelen ingediend door zijn advocaat. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, omdat de wettelijke termijn voor het indienen van de schriftuur met cassatiemiddelen niet was nageleefd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet aan de verplichting heeft voldaan om tijdig cassatiemiddelen in te dienen, zoals voorgeschreven in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/05223
Datum26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 december 2018, nummer 21/006953-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 mei 2020.