Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
19 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende het beslag op sieraden die in beslag zijn genomen van de ex-partner van de klaagster, in het kader van een verdenking van witwassen en het voorhanden hebben van wapens. De Hoge Raad heeft op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2019. De klaagster, geboren in 1984, heeft een beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die het beklag ongegrond verklaarde. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en heeft de Hoge Raad verzocht om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank niet voldoende heeft onderzocht op welke grondslag het beslag is gelegd, namelijk op basis van artikel 94 of artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft verzuimd om te onderzoeken of de situatie van artikel 94a.4 of 94a.5 zich voordoet, wat essentieel is voor de beoordeling van het belang van de strafvordering. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank vernietigd, met de opdracht om de zaak opnieuw te behandelen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de grondslagen voor beslaglegging en de noodzaak om de belangen van de strafvordering goed in kaart te brengen. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechten van de klaagster en de rechtszekerheid in beslagzaken.