ECLI:NL:HR:2020:906

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
19/02371
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op sieraden onder ex-partner van klaagster t.z.v. verdenking van witwassen en voorhanden hebben van wapens

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende het beslag op sieraden die in beslag zijn genomen van de ex-partner van de klaagster, in het kader van een verdenking van witwassen en het voorhanden hebben van wapens. De Hoge Raad heeft op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2019. De klaagster, geboren in 1984, heeft een beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die het beklag ongegrond verklaarde. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en heeft de Hoge Raad verzocht om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank niet voldoende heeft onderzocht op welke grondslag het beslag is gelegd, namelijk op basis van artikel 94 of artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft verzuimd om te onderzoeken of de situatie van artikel 94a.4 of 94a.5 zich voordoet, wat essentieel is voor de beoordeling van het belang van de strafvordering. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel gegrond verklaard en de beschikking van de rechtbank vernietigd, met de opdracht om de zaak opnieuw te behandelen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de grondslagen voor beslaglegging en de noodzaak om de belangen van de strafvordering goed in kaart te brengen. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechten van de klaagster en de rechtszekerheid in beslagzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02371 B
Datum19 mei 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2019, nummer RK 19/104, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag voor zover dat strekt tot teruggave aan de klaagster van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen sieraden zoals vermeld onder a. tot en met f.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.6 tot en met 2.11.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2020.