Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 oktober 2018. De verdachte, geboren in 1980, had zich in het kader van een staking opgesloten in vrachtwagencabines, wat leidde tot openlijke geweldpleging. Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat G. Spong. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de hand van artikel 432 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een cassatieberoep binnen veertien dagen na de einduitspraak moet worden ingesteld als de verdachte op de terechtzitting is verschenen. De verdachte was op de zitting van het hof op 3 oktober 2018 verschenen, waardoor het beroep uiterlijk op 31 oktober 2018 ingediend had moeten worden. Aangezien het beroep pas op 7 november 2018 werd ingesteld, was het te laat.
De Hoge Raad concludeerde dat het cassatieberoep niet in behandeling kon worden genomen vanwege de te late indiening. Dit leidde tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.