ECLI:NL:HR:2020:892

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
16 mei 2020
Zaaknummer
18/03681
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van valsheid in geschrift, waarbij hij e-mails had gestuurd aan klanten van zijn opdrachtgever om facturen op zijn eigen rekening te innen. De Hoge Raad beoordeelde verschillende cassatiemiddelen die door de verdachte waren ingediend. De eerste klacht betrof de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de appeldagvaarding door de verdachte in persoon was ontvangen. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet kon leiden tot vernietiging van de uitspraak.

Daarnaast werd er een klacht ingediend over de bewijsperiode, waarbij één van de e-mails vóór de bewezenverklaarde periode was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht ook niet tot vernietiging leidde. Een andere belangrijke kwestie was de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, aangezien een andere rechtspersoon het voegingsformulier had ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering ontvankelijk was, maar dat er vragen waren over de rechtstreekse schade, omdat een deel van het bedrag was verkregen naar aanleiding van een e-mail die buiten de bewezenverklaarde periode viel.

Ten slotte ging de Hoge Raad in op de omzetting van vervangende hechtenis in gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover vervangende hechtenis was toegepast en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kon worden toegepast. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, en concludeert dat de klachten van de verdachte niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03681
Datum2 juni 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2018, nummer 21/002412-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van der Laan en D. Bektesevic, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden van de verdachte hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juni 2020.