ECLI:NL:HR:2020:883
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake informatiebeschikking
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juni 2019, nummer 18/00202. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nummer BRE 16/10319) die betrekking had op een informatiebeschikking die aan belanghebbende was gegeven. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad, verwijzend naar een eerder arrest van 20 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2654), een termijn gesteld waarbinnen belanghebbende de in de informatiebeschikking gevraagde informatie kan verstrekken. Deze termijn is vastgesteld op vier weken, te rekenen vanaf de dag waarop het arrest is uitgesproken. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
In de beslissing verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond en bevestigt dat belanghebbende de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn kan aanleveren. Het arrest is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2020 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.