In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2019, nr. 18/829 NIOAW. Het cassatieberoep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. 17/3194) die betrekking had op een besluit ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechtelijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.