In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juni 2019. Het hoger beroep van belanghebbende was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, die betrekking had op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Cranendonck voor het jaar 2017, specifiek voor de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het beroep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.