Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 mei 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van beleggingsfraude in concernverband, waarbij hij feitelijke leiding zou hebben gegeven aan verduistering en gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen die toebehoorden aan beleggers. Het hof had geoordeeld dat het recht tot strafvervolging was verjaard voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 augustus 2006, en verklaarde het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk in de vervolging. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve ingegrepen met betrekking tot de verjaring en de uitleg van de tenlastelegging. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling, met inachtneming van de beslissingen van de Hoge Raad.