ECLI:NL:HR:2020:819
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ambtshalve vermindering aanslag inkomstenbelasting en bezwaarprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil over de ambtshalve vermindering van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. Belanghebbende had in 2015 een aanslag ontvangen, maar diende in 2017 een herziene aangifte in, die door de Inspecteur werd aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De Inspecteur stelde het verzamelinkomen vast op een lager bedrag, maar dit leidde niet tot een lagere aanslag.
Belanghebbende ging in beroep tegen de beschikking van de Inspecteur, maar de Rechtbank verwierp het verzet tegen de uitspraak van 15 maart 2018, waarin de Rechtbank had geoordeeld dat de Inspecteur niet volledig aan het verzoek om ambtshalve vermindering had voldaan. De Hoge Raad oordeelde echter dat de beschikking van de Inspecteur niet kon worden aangemerkt als een afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, en dat het beroepschrift niet als bezwaar kon worden behandeld. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak op verzet en de uitspraak van de Rechtbank, maar alleen voor zover deze de Inspecteur opdroeg het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand kon blijven en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en openbaar uitgesproken op 1 mei 2020.