ECLI:NL:HR:2020:805

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
23 april 2020
Zaaknummer
20/00655
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis onder de Wet Bopz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De rechtbank Oost-Brabant had op 21 november 2019 een machtiging verleend voor voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene stelde dat de locatie waar hij verbleef, niet aangemerkt kon worden als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de machtiging had verleend, omdat de locatie waar betrokkene verbleef, niet voldeed aan de wettelijke definitie van een psychiatrisch ziekenhuis. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van zorginstellingen onder de Wet Bopz, en dat een machtiging tot voortgezet verblijf alleen kan worden verleend indien de betrokkene daadwerkelijk in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft zoals gedefinieerd in de wet.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/00655
Datum24 april 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-BRABANT,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/01/351964/FA RK 19-5126 van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Volgens het verzoekschrift verbleef betrokkene op dat moment in GGzE De Woenselse Poort, locatie Doctor Poletlaan 91, te Eindhoven.
(iii) Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, die inhoudt, voor zover thans van belang, dat betrokkene verbleef in de locatie [a-straat 1] te [plaats].
(iv) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld. Blijkens het proces-verbaal heeft de advocaat van betrokkene aangevoerd dat de locatie [a-straat 1] geen psychiatrische instelling is in de zin van de Wet Bopz (oud).
2.2
De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend. Zij heeft het hiervoor in 2.1 onder (iv) vermelde verweer verworpen op de grond dat dit niet voldoende is onderbouwd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte de verzochte machtiging heeft verleend, nu een machtiging tot voortgezet verblijf slechts kan worden verleend indien de betrokkene verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz (oud). Volgens het onderdeel was de locatie [a-straat 1] ten tijde van het verlenen van de beschikking van de rechtbank niet aangemerkt als een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz (oud).
3.2
Onder een psychiatrisch ziekenhuis wordt ingevolge art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz (oud), voor zover hier van belang, verstaan: een door de minister als ‘psychiatrisch ziekenhuis’ aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan. De op dit voorschrift gebaseerde Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz [1] bepaalt in art. 1 lid 1 dat als zodanig worden aangemerkt “de zorginstellingen en afdelingen van zorginstellingen, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling”. In de per 7 mei 2019 geldende versie van deze bijlage [2] is de locatie [a-straat 1] - anders dan de locaties Doctor Poletlaan 23a, 25, 36, 64, 66, 72, 80, 84 en 86 - niet aangemerkt als ‘psychiatrisch ziekenhuis’. Dit geldt ook voor de in het verzoekschrift van de officier van justitie genoemde locatie Doctor Poletlaan 91 (hiervoor vermeld in 2.1 onder (ii)).
In cassatie moet derhalve ervan worden uitgegaan dat betrokkene ten tijde van de beschikking van de rechtbank niet verbleef in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de wet. Een dergelijk verblijf is echter op grond van art. 18 lid 1 Wet Bopz (oud) vereist voor de verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf als in die bepaling bedoeld. [3] De klacht is dus gegrond.
In het verlengde hiervan slaagt ook onderdeel III.
3.3
Onderdeel II behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2019;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
24 april 2020.

Voetnoten

1.Stcrt. 1994, 12.
2.Stcrt. 2019, 24942, p. 4.
3.Zie onder meer HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3254.