Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van betrokkene, die in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De rechtbank Oost-Brabant had op 21 november 2019 een machtiging verleend voor voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene stelde dat de locatie waar hij verbleef, niet aangemerkt kon worden als psychiatrisch ziekenhuis in de zin van de Wet Bopz. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de machtiging had verleend, omdat de locatie waar betrokkene verbleef, niet voldeed aan de wettelijke definitie van een psychiatrisch ziekenhuis. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van zorginstellingen onder de Wet Bopz, en dat een machtiging tot voortgezet verblijf alleen kan worden verleend indien de betrokkene daadwerkelijk in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft zoals gedefinieerd in de wet.