ECLI:NL:HR:2020:780

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
18/04653
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraken over belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door VOF [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2018, waarin de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werden behandeld. Deze eerdere uitspraken betroffen een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in dezelfde belastingcategorie.

Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris een verweerschrift heeft ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraken van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraken van het Gerechtshof in stand zijn gebleven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/04653
Datum24 april 2020
ARREST
in de zaak van
VOF [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2018, nrs. BK-18/00484 en BK-18/00483, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 17/3958 en SGR 17/3957) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen en een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraken van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraken. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2020.