ECLI:NL:HR:2020:761

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
19 april 2020
Zaaknummer
18/04136
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep bij snelheidsovertreding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1994, was niet verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en had geen schriftuur houdende grieven ingediend. De moeder van de verdachte had een brief gestuurd, maar deze werd niet als een geldige appelschriftuur aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de brief van de moeder niet kon worden beschouwd als een schriftuur houdende grieven, omdat er geen bewijs was dat zij door de verdachte was gemachtigd om deze in te dienen. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, op basis van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de verwerping van het beroep terecht was.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04136
Datum21 april 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 oktober 2017, nummer 23/001949-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep en klaagt in het bijzonder over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet een appelschriftuur houdende grieven in de zin van artikel 410, lid 1, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) heeft ingediend.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2017 houdt het volgende in:
“De verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard
(...) is niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
De raadsheer verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De raadsheer deelt mede dat in de onderhavige zaak geen schriftuur is ingediend.
De advocaat-generaal voert het woord, leest haar vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. Zij vordert dat nu de verdachte noch bij schriftuur, noch mondeling, het namens hem ingestelde hoger beroep heeft toegelicht of heeft doen toelichten en de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, het hof de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk zal verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep.
Na beraad sluit de raadsheer het onderzoek ter terechtzitting en deelt mede dat terstond uitspraak zal worden gedaan.
De raadsheer spreekt het arrest uit.”
2.2.2
De aantekening mondeling arrest bevat de volgende beslissing van het Hof:
“Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep (artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering).”
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een brief van [betrokkene 1] , de moeder van de verdachte, op 18 mei 2017 ingekomen bij het (Parket) Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
“Betreft: bezwaarschrift tegen zaak met parket nr.: 96-197665-16.
(...)
De uitspraak van de zaak was € 2200,– boete, subsidiair 32 dagen hechtenis en 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. Ter informatie, [verdachte] zit al geruime vast in Keulen te Duitsland waardoor hij geen mogelijkheid had om kennis te nemen en in beroep te gaan. Tevens heeft [verdachte] geen baan of uitkering als inkomstenbron voor het exorbitant hoge bedrag van € 2200,-. Dit kan [verdachte] niet betalen naast het feit dat hij in hechtenis is genomen in Duitsland.”
2.2.4
Het in deze brief vermelde parketnummer komt overeen met het parketnummer van de onderhavige zaak in eerste aanleg.
2.3
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 410 lid 1 Sv:
“De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. (...)”
- Artikel 416 lid 2 Sv:
“Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
- Artikel 450 lid 1, aanhef en onder b Sv:
“Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
(...)
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.”
- Artikel 452 lid 1 Sv:
“Artikel 450 is op de indiening van schrifturen van overeenkomstige toepassing, behoudens het bepaalde in het tweede lid.”
2.4.1
Ingevolge artikel 452 lid 1 Sv is op de indiening van schrifturen artikel 450 Sv van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat een schriftuur houdende grieven ook namens de verdachte kan worden ingediend door een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
2.4.2
Het hof heeft toepassing gegeven aan artikel 416 lid 2 Sv en heeft daaraan klaarblijkelijk ten grondslag gelegd dat geen sprake is van 'grieven' als bedoeld in artikel 416 Sv. Het hof heeft in dat verband kennelijk geoordeeld dat de hiervoor weergegeven brief van de moeder niet kan worden aangemerkt als een schriftuur houdende grieven van de verdachte als bedoeld in artikel 410 lid 1 Sv en artikel 416 lid 2 Sv. Een en ander getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat noch de brief noch enig ander tot het strafdossier behorend stuk iets inhoudt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de moeder persoonlijk door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd een schriftuur houdende grieven namens hem in te dienen.
2.5
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, M.T. Boerlage en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 april 2020.