In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Montis Holding B.V. en [verweerster] B.V. Het geschil betreft de rechtsgevolgen van het vervallen van het vereiste van een instandhoudingsverklaring voor auteursrecht op een werk van toegepaste kunst, specifiek de stoel 'Charly'. Montis, de eiseres, had eerder haar auteursrecht verloren door het niet tijdig afleggen van een instandhoudingsverklaring. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten van het Benelux-Gerechtshof en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die vragen van uitleg van Unierecht opriepen. De Hoge Raad stelde prejudiciële vragen aan het BenGH over de uitleg van het vervallen van het vereiste van een instandhoudingsverklaring en de gevolgen daarvan voor het auteursrecht van Montis. Het BenGH oordeelde dat het auteursrecht van Montis niet herleefde door het vervallen van het vereiste per 1 december 2003. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwierp het principale beroep van Montis, waarbij het belang van de devolutieve werking van het hoger beroep werd besproken. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van Montis berustten op een onjuiste rechtsopvatting en dat er geen aanleiding was om terug te komen op eerdere oordelen. Tevens werd de proceskostenvergoeding aan [verweerster] toegewezen, die als redelijk en evenredig werd beschouwd.