Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van partneralimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De man, verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar een ander gerechtshof.
De zaak betreft de wijziging van de partneralimentatie die was vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van 20 maart 2008. De man had verzocht om de partneralimentatie met terugwerkende kracht te verlagen naar nihil, wat door de rechtbank was afgewezen. Het hof had de partneralimentatie echter verlaagd naar € 190,-- per maand met ingang van 1 augustus 2018, wat leidde tot een terugbetalingsverplichting voor de vrouw. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de terugbetalingsplicht in redelijkheid kon worden aanvaard, gezien de financiële situatie van de vrouw.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Dit oordeel is in lijn met de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, die vereist dat rechters behoedzaam omgaan met de ingangsdatum van wijzigingen in onderhoudsverplichtingen, vooral wanneer dit kan leiden tot ingrijpende gevolgen voor de onderhoudsgerechtigde.