Uitspraak
a. zijn tussenarrest in deze zaak van 2 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2027 (hierna: het
2.Uitgangspunten en feiten
3.Verdere beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft de bevoegdheid van rechtbanken in Nederland om voorlopige en beschermende maatregelen te treffen in zaken van Gemeenschapsmodellen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een tussenarrest van 2 november 2018 en een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 21 november 2019. De centrale vraag is of de Gemeenschapsmodellenverordening (GModVo) ruimte laat voor een exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag in dergelijke zaken.
De Hoge Raad concludeert dat de GModVo niet in de weg staat aan de bevoegdheid van andere rechtbanken om in kort geding te oordelen over Gemeenschapsmodellen. Dit betekent dat de in de Uitvoeringswet EG-verordening betreffende Gemeenschapsmodellen vastgelegde exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag in strijd is met de Europese regelgeving. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep in het belang der wet, waarmee de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam wordt bevestigd. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk met betrekking tot de behandeling van zaken over Gemeenschapsmodellen en Uniemerken in Nederland.