Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, die betrekking had op een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van repliek. Het college heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2020.