In deze zaak heeft Van [eiser] cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een geschil over overeenkomsten die zijn gesloten door een onder bewind gestelde persoon. Van [eiser] stelt dat er sprake is van misbruik van omstandigheden door de wederpartij, en dat de abnormale geestestoestand van de onder bewind gestelde niet kenbaar was voor de wederpartij. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder zijn arrest van 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:867, en het arrest van het gerechtshof van 6 november 2018. De Hoge Raad heeft de klachten van Van [eiser] beoordeeld, maar oordeelt dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad motiveert niet verder, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt Van [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.091,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.