ECLI:NL:HR:2020:703

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/04643
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over weigering beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) die door de heffingsambtenaar was geweigerd. Belanghebbende had na 2015 recht gekregen op een erfpachtrecht betreffende een onroerende zaak in Amsterdam en verzocht om een beschikking, maar deze werd niet verleend. Na een reeks van procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep, heeft belanghebbende uiteindelijk cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van belanghebbende gegrond zijn. De rechtbank en het gerechtshof hadden de weigering van de heffingsambtenaar om de beschikking te geven niet kunnen handhaven. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraken van het gerechtshof en de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om de gevraagde beschikking te geven. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam veroordeeld tot het vergoeden van de griffierechten en de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 17 april 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04643
Datum17 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, nr. 19/00201, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 18/673) betreffende een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Belanghebbende is na het jaar 2015 gerechtigd geworden tot het erfpachtrecht betreffende een onroerende zaak in Amsterdam.
2.1.2
De heffingsambtenaar heeft geweigerd de door belanghebbende met een beroep op artikel 28 Wet WOZ gevraagde beschikking te geven. Daarop zijn procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep gevolgd. Belanghebbende heeft die beschikking niet verkregen.
2.2
De klachten slagen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/03953 (ECLI:NL:HR:2020:597), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.3
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverweging 2.4.5 van het hiervoor in 2.2 genoemde arrest heeft de heffingsambtenaar ten onrechte geweigerd de door belanghebbende gevraagde beschikking te geven. De uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de heffingsambtenaar moeten worden vernietigd. De heffingsambtenaar moet worden opgedragen aan belanghebbende de gevraagde beschikking te geven.

4.Beslissing

- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank maar uitsluitend voor zover daarin het bezwaar ongegrond is verklaard,
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ voor het jaar 2015 te geven,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128,
- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 126,
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 700 (1/3e van € 2.100) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 525 (1/2e van € 1.050) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.