ECLI:NL:HR:2020:699

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/04464
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over griffierecht en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landsmeer. De zaak betreft een geschil over de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2016 en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2019 werd door belanghebbende bestreden, waarbij het Hof had geoordeeld dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had gehandeld door het verslag van de hoorzitting niet over te leggen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in de kosten van het beroep en het hoger beroep moest worden veroordeeld, wat leidde tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en vastgesteld dat het Hof had moeten bepalen dat het griffierecht van de beroepsfase vergoed moest worden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor zover het Hof niet had bepaald dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht moest vergoeden. De Hoge Raad droeg de heffingsambtenaar op om het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van de zaak bij de Rechtbank had betaald, te vergoeden. Daarnaast werd het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Landsmeer veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie had betaald, alsook in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte procesgang en de verplichting van de heffingsambtenaar om relevante documenten te overleggen in bezwaarprocedures. De Hoge Raad bevestigt hiermee de noodzaak van een eerlijke rechtsgang en de bescherming van de rechten van belanghebbenden in belastingzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04464
Datum17 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE LANDSMEER
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2019, nr. 18/00153, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/4742) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Landsmeer voor het jaar 2016 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] . De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
Bij het Hof was in geschil of de Rechtbank terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond geacht omdat de heffingsambtenaar het verslag van de in bezwaar gehouden hoorzitting in strijd met artikel 8:42 Awb niet heeft overgelegd. Het Hof zag hierin aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het beroep en het hoger beroep. Het heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover die ziet op de proceskostenvergoeding. Het heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de heffingsambtenaar opgedragen het in hoger beroep door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
2.2
De tweede klacht betoogt dat het Hof heeft verzuimd te bepalen dat het griffierecht van de beroepsfase moet worden vergoed.
2.3
De tweede klacht slaagt. Aangezien het Hof de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd, had het Hof tevens moeten bepalen dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende voor het beroep betaalde griffierecht moet vergoeden (artikel 8:114 Awb).
2.4
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2.5
De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De heffingsambtenaar zal worden veroordeeld tot vergoeding van het voor het geding bij de Rechtbank door belanghebbende betaalde griffierecht.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover daarbij niet aan de heffingsambtenaar is opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank te vergoeden,
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende te vergoeden het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.