In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, en de heffingsambtenaar van de gemeente Landsmeer. Het geschil betreft de proceskostenvergoeding na een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde zonder proceskosten te vergoeden. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 261.000,- en de aanslag onroerende zaakbelasting 2016 bekendgemaakt. Na bezwaar handhaafde de heffingsambtenaar de waarde en de aanslag. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar summier was, maar voldeed aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Belanghebbende stelde dat hij in zijn procespositie was geschaad door het ontbreken van een verslag van de hoorzitting. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen niet was nagekomen door niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, waaronder het hoorzittingsverslag. Hierdoor werd belanghebbende in zijn procespositie geschaad. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.408, en droeg de heffingsambtenaar op het griffierecht van € 126 aan belanghebbende te vergoeden.