Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, [X] te [Z], tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, nummer 19/00168, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 18/696). De kwestie draait om een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
Belanghebbende heeft verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend en het College een conclusie van dupliek.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.